woensdag 23 juni 2010

Pee-noy

Na twee maanden zijn er steeds meer tweede keren. De tweede keer naar hetzelfde strand, de tweede keer naar het zwembad, de tweede keer pannenkoeken bakken met gebleekt all-purpose tarwebloem en poedermelk. De tweede keer vallen andere dingen op. Bij het zwembad gaat de grootste aantrekkingskracht nu uit van de douche, of preciezer, de stevige straal fris beekwater die uit het afgezaagde uiteinde van een vuistdikke plastic buis op je rug klatert als je de lengte hebt van een Filippino, of net boven je kont als je een lange Hollander bent. De palmen in al hun vreemde en gebruikelijke vormen, de bananenbomen met hun in plastic verpakte trossen, het vijftien meter hoge bamboe dat onder zijn eigen gewicht krom buigt, de eng steile hellingen begroeit met mani mani, een imitatie van pinda met bladeren die wat weg hebben van klaver en gele anemoonachtige bloemetjes die daar fier bovenuit steken – na twee maanden slurpt het niet meer de aandacht op die het misschien verdient. Andere dingen winnen het gevecht om onze verbazing, zoals de hond die eruit ziet of hij al drie maanden dood is maar is vergeten te sterven en daarom rondloopt in een staat van voortschrijdende ontbinding. Zijn krulstaart levert het bewijs dat het smerige beest ook al de eerste stappen heeft gezet in de reïncarnatie tot varken. Uiteindelijk zal hij wel eindigen als een van de subtielere manieren om de moslims in Mindanao te tarten, in het immer voortdurende gefeest ter ere van het gegrilde varken.

Toch had ik pas nog een Eerste Keerervaring. Ook hierin speelde een beest een rol, dit keer een die zich wel duidelijk ergens tussen geboorte en dood bevond en niet in het schemergebied tussen het ene en het volgende leven, zoals de arme varkenhond bij het zwembad. De les van dit verhaal zal ik gelijk maar weggeven: je moet niet op het uiterlijk afgaan, ook niet bij dieren. Beter een schrale varkenhond die om je enkels cirkelt dan een schitterende zwarte zee-egel met fluorescerende oranje oogjes in je voetzool. Ingespannen kijkend naar iets waarvan ik nooit zeker zal weten of het echt een zeeslang was, verloor ik mijn evenwicht op het smalle stuk beton waarop ik zat, en in de kwartseconde die volgde had ik niet de tijd om uit te kienen waar ik mijn voet zou neerplanten. Ik wist al dat je je voet niet op een bos lange scherpe naalden moet zetten, en dat die beesten giftig zijn en dat je beter met waterschoenen kan zwemmen. Maar dit bood me een kans om iets nieuws te leren: er moet overheen gepist worden. In een vlaag van respect voor de lokale kwakzalverij stemde ik hier mee in, en al snel werd de lokale urine – hoe meer tijd mensen op en bij zee doorbrengen, hoe hoger de kwaliteit van de pis – van alle kanten in bekertjes en emmertjes aangevoerd.

Als ik die heerlijke neiging tot onverschrokken overdrijving had gehad die Latijns-Amerikaanse schrijvers zo vaak hebben, zou ik nu beschrijven hoe de vissers, de kapiteins van de watertaxi’s en bewakers van het marien reservaat als ouderwetse brandweermannen voor me in een rij stonden en de bekertjes achter elkaar doorgaven, om de brandende pijn in mijn voet te blussen met hun zure urine. Ik ben echter een nuchtere Hollander en zal me daarom helaas moeten beperken tot de pisgele waarheid. Die was gelukkig al verrassend genoeg: terwijl de genoemde vissers, kapiteins en reservaatbewakers achter een zandduin bespraken hoe anders een blanke voet zou reageren op een rendez-vous met een zeeëgel dan een pinoy (Fillipijnse) voet, deed mijn geliefde echtgenote haar uiterste best om mijn pijn te verlichten. En zowaar, het bleek nog te werken ook. Sterker nog, de even later in een bekertje aangevoerde lokale pis was inderdaad van betere kwaliteit, en de pijn trok al snel helemaal weg.

Het verhaal eindigt met een bezoek aan de ziekenboeg van het kustdorpje Jasaan, een rekening die zo laag is dat ik hem niet eens bij de ziektekostenverzekering durf in te dienen en – zoals elke medische geschiedenis in mijn familie – met het weledelzeergeleerde advies van mijn vader in de trant van ‘het gaat over of het wordt erger’. Wat nog wel het vermelden waard was is dat ze alvorens tot actie over te gaan me eerst een formulier in lieten vullen waar onder andere werd gevraagd naar mijn religie en dan mijn bloeddruk en gewicht opnamen. Tot het meten van mijn lengte achtten ze zichzelf denk ik niet in staat, waardoor de kennis over mijn gewicht volledig nutteloos werd. Niet dat ik dat erg vind, ik balanceer qua BMI al mijn hele leven op het randje van de dood, daar hoeft geen enkele Filippijnse verpleegster over te panieken. Het was een interessante blik in de Filippijnse medische wereld, maar hopelijk blijft het wat deze ervaring betreft bij een eerste keer.

3 opmerkingen:

Martijn zei

Ik ging ook ooit eens in zo'n zeeëgel staan, heel vervelend, vooral die tientallen verstopte stekels die je dan weer uit je voet moet zien te verwijderen. Had ik het maar geweten van die pis... Kan je alweer een beetje lopen? Leef je nog?

Leanne zei

Gedsie, wat een verhaal. Hoop dat je voet snel geneest! Liefs, Leanne

Riekel zei

Komt me bekend voor, van die naaldjes in je voet. Klinkt een beetje zoals op een cactus gaan staan. Alleen zijn die niet giftig. Zijn die naaldjes twee-aan-twee verdeeld over die cactus?

En de ontbindende varkenhond intrigeert mij ook enorm. Foto's?

Groet!