donderdag 17 april 2014

Literaire bureaucratie



De waarde van literatuur komt het sterkst naar voren als gebeurtenissen in je dagelijks leven er een diepere betekenis door krijgen. Als dat teveel gevraagd is, is het ook al mooi als literatuur je helpt te lachen om het leven, in plaats van je door het leven uitgelachen te voelen. Niet dat het nodig zou zijn om bijvoorbeeld om het volledig werk van Proust te lezen om het leven vol te kunnen houden. Integendeel, ik hou het tot nu toe prima uit zonder. Het kan veel simpeler. Twee concrete voorbeelden: ‘Het proces’ (1925) van Kafka en ‘Asterix en de Helden’ (1979). 

De hoofdpersoon van Het Proces komt onverwachts in aanraking met een bizarre para-juridische ‘bovenwereld’, die kantoor houdt op vrijwel alle zolders in de stad. Slecht onderhouden houten kantoren zijn het, vaak te laag om rechtop te lopen en altijd zeer slecht geventileerd. Deze burelen, waar de ‘processen’ gaande worden gehouden, zitten vol angstig of lethargisch wachtende mensen, bijeengepropt op houten bankjes in de benauwde gangen. Overal stapels papieren en boeken die al dan niet iets met de processen te maken lijken te hebben. Van de aanwezigen is ook al niet altijd even duidelijk te zeggen wat hun rol is: zijn ze verdachten, rechters, hulpjes? En maakt het wat uit?

Het bezoeken van de kantoren van de Mexicaanse overheid is zo’n enerverende bezigheid dat de literaire associaties nooit ver weg zijn. Een tijdje terug bezocht ik een aantal kleine kantoren van de federale overheid en van de staat Mexico. Het waren kantoren zonder verdieping, een soort bungalows als het ware, samen op één compound gebouwd. Ik liep het terrein op en zag in de verte een bord van van één van de organisaties waarmee ik wilde spreken. Ik liep langs dat bord, een kleiner poortje door. Niets duidde op een receptie of zelfs maar een bewakershokje. Op goed geluk liep ik ergens naar binnen: ‘pardon meneer, hier geven we onderwijs, u moet verderop zijn.’ O.

Verderop aangekomen tref ik het volgende aan. Een kamer met achterin een deur, die vermoedelijk naar een volgende kamer leidde. In de kamer twee bureaus en drie banken langs de muur. Achter één bureau zit iemand te werken, drie anderen zitten op de banken rustig met elkaar te keuvelen. Die zitten te wachten tot ze aan de beurt zijn, dacht ik. Later blijkt dat ze daar allemaal werkten (hoewel hier bij het stellen van de vraag ‘waar werk je’ de nadruk wel sterk op ‘waar’ gelegd moet worden).

Vergelijkbare situaties trof ik aan bij de andere kantoortjes. Een kamer waarin drie bureaus en één vrouw achter een computer (aan het werk?). Een deur door: een kamer met drie bureaus, waarvan één volkomen leeg. De vrouw achter het lege bureau lakt haar nagels. De computer op één van de twee overige bureaus wordt gebruikt door één van de andere vrouwen om te facebooken. Een kantoor verderop: een grote ruimte met verschillende bureaus langs de muren, waarvan de helft leeg. In het midden een zeer grote tafel, waaraan een man die ostentatief de krant leest. Na het aanspreken van de secretaresse wordt me duidelijk dat ik toch echt deze man moet hebben, die is belangrijk. Te belangrijk om te werken blijkbaar.

In Asterix en de Helden moeten Asterix en Obelix een reeks opdrachten vervullen, waaronder de volgende: ‘haal formulier vrijgeleide A-38’. Dit moeten ze aanvragen in een gebouw met vele verdiepingen, vleugels en loketten. Iedereen op straat in de buurt van het gebouw is volkomen doorgeslagen en gek geworden – naar later blijkt als resultaat van de kastje-naar-de-muur technieken die in het gebouw worden gehanteerd. Uiteindelijk krijgen Asterix en Obelix de bureaucraten zo gek om het formulier te overhandigen, door ze te vragen naar formulieren en procudures die helemaal niet bestaan en zo de ambtenaren zelf tot waanzin te drijven. Omdat het hier een strip betreft zal ik mijn route door het hoofdkantoor van de Nationale Watercomissie ook grafisch weergeven.

Naschrift: de gegevens die ik nodig had waren niet aanwezig op het hoofdkantoor. Daarvoor moest ik toch echt op het regiokantoor aan de andere kant van de stad zijn.



zaterdag 12 april 2014

De kleur van het water


Alles is blauw. Mijn aandeel in de Mexicaanse consumptiemaatschappij wordt strak afgescheiden door beurtbalkjes. In deze enorme supermarkt doet het er niet toe waar je bent. Het zou Madrid kunnen zijn, Buenos Aires of Mexico-stad. Of – als je het Spaanse aanbiedingsborden wegdenkt – Luik, Paris (Frankrijk, Texas of Kentucky), Purmerend misschien? Maar waarom zijn mijn boodschappen zo blauw? Een verklaring vanuit het onderbewuste: ik denk de afgelopen dagen veel na over water, en dat is blauw, niet waar?

Water is het tegenovergestelde van een supermarkt. Voor water is niets belangrijker dan de waar-vraag. Waar is het water? Waar wordt het gebruikt en door wie? De interviews en gesprekken die ik de afgelopen dagen had, hebben me spannende verhalen over water opgeleverd. Conflicten over het water dat precies deze mensen in de supermarkt willen gebruiken – zonder zich er van bewust te zijn waar dat water vandaan komt. 

Het is 1972. De hoge heren uit Mexico-stad hebben een prachtig idee om de dorst van de stad te lessen. De twee vulkanen ten zuidoosten van de stad, daar heb je gletsjers en veel regen, daar zouden ze veel water vandaan kunnen halen. Ze brengen het goede nieuws aan de boeren die in de dorpen aan de voet van de vulkanen wonen: ze zullen een hele rij putten slaan, het water naar de stad brengen en zuiveren – en uiteraard een deel van dat gezuiverde water terug brengen naar de dorpjes in de heuvels. En ze zullen ook nog een school bouwen. En allemaal andere prachtige dingen doen voor de lokale bevolking.

Don José Reynoso is één van die boeren. Sceptisch over de plannen informeert hij bij de andere boeren wat ze ervan denken. Die zijn er ook niet van gediend. In elk dorp wordt een comité ingesteld die de bewoners verenigd om het water te verdedigen: mensen hebben hun eigen, kleine waterputten en zien het al gebeuren dat die droog komen te staan als al het water naar Mexico-stad wordt afgevoerd. Op de dag dat de gouverneur de plannen uit de doeken komt doen in het belangrijkste dorp in het gebied, komen er meer dan 10.000 mannen en vrouwen bij elkaar op het centrale plein om te demonsteren. Hun antwoord aan de gouverneur: als u denkt dat u ons water kunt afnemen, weet dan wel: het zal water met bloed zal zijn. Over ons lijk! En ze kregen hun zin – het plan werd afgeblazen.


Ruim veertig jaar later is Don José nog geen greintje van zijn strijdbaarheid verloren. Op de vergadering van de Commissie voor Waterbeheer staat hij op. Steunend op zijn wandelstok houdt hij een vurig betoog: ooit wilde de overheid ons het water afnemen – nu willen ze het verkopen aan grote bedrijven. ¡Pero el agua no se vende! Water is niet te koop! Sinds de jaren ’70 zijn de problemen met water er nog niet minder op geworden. Sowieso blijkt het een illusie dat water blauw zou zijn, zelfs niet doorzichtig. Behalve het water in de flessen van de waterhandelaar – of die in de supermarkt. En de conflicten gaan door. Maar daarover later meer.